Bij Mallorca denk je al snel aan drukke playas en overwinterende pensionado’s. Klopt, maar dit grootste eiland van de Balearen heeft ook een prachtige bergketen waar je bijzonder gevarieerd kunt wandelen. Wij trokken 4 dagen door deze Serra de Tramuntana.
Onze tocht gaat van Deià naar Pollença. De Serra de Tramuntana is niet bijzonder hoog: de hoogste top is de Puig Major (1.445 meter). Maar vergis je niet: het is een tocht met pittige etappes. Vooral als je (zoals wij) in bar noodweer belandt, maar daarover later meer.
Deià is een heerlijk dorp om te starten. Toeristisch, dat wel, maar toerisme heeft z’n voordelen. Wij zijgen neer op het aangename terras van Bistro Rullan voor een smakelijk Mallorcaanse lunch. Want zoals onze moeders altijd zeggen: je moet goed eten en drinken. En wie zijn wij om dat tegen te spreken?
Goed doorvoed gaan we op pad, waarbij we langs het huis komen waar de Engelse schrijver en dichter Robert Graves heeft gewoond. Door heuvelachtig landschap wandelen we, bezaaid met stokoude olijfbomen in de meest wonderlijke vormen.
Al snel bereiken we een antiek stenen pad langs de kust, met spectaculair uizicht op steile kliffen en de Balearische zee. Ook de wolkenluchten lijken weggelopen uit een impressionistisch schilderij. Aan de overkant moet Barcelona liggen, maar wij zien slechts de zinderende horizon, hier en daar onderbroken door een luxe jacht met spierwitte zeilen. Misschien is Michael Douglas wel aan boord, want die heeft een kapitale villa hier vlakbij. Staat trouwens te koop. Al voor 50 miljoen ben jij de trotse eigenaar...
Wij prijzen ons rijk met dit adembenemende zicht, dat we urenlang houden. Soms verdwijnt het even doordat het pad de beboste diepte in duikt. Even later schemert de azuurblauwe zee weer tussen de wuivende bomen. We lopen pal langs loodrechte rotsen die de zee induiken, maar nergens slaat mijn hoogtevrees alarm. Heerlijk traject.
Op een plek met een welhaast perfect panorama zijgen we neer op een terras waar ze versgeperst sinaasappelsap en de heerlijkste taartjes serveren. Dat dit een wandelvakantie wordt waarvan we niet veel lichter terugkeren is wel duidelijk.
Na nog wat omzwervingen arriveren we bij de Refugi De Muleta, vlakbij een spierwitte vuurtoren. Dit is een van de 5 nieuwe refuges die zijn aangelegd langs de GR 221. Op zich prima plekken, maar wij hebben niet zoveel zin om met snurkende en stinkende medewandelaars ‘op zaal’ te slapen. Of in mijn geval: wakker te liggen.
Wij vinden dat we recht hebben op een eigen kamer. Ongetwijfeld zijn onze moeders het daarmee eens. En daarom zakken we af naar Port de Sóller, gelegen aan een diepe baai met zandstranden en een eindeloze rij terrassen. Hier vinden we een acceptabel hotelletje en een diner met alles erop en eraan. Goed eten en drinken, heel belangrijk.
Langs de kust komt een grappig houten trammetje voorbij tingelen. Het rijdt naar de plaats Sóler, waar wij morgen naartoe lopen. De tramlijn is in 1914 aangelegd om citrusfruit en olijven te vervoeren van Sóler naar de haven van hoofdstad Palma de Mallorca. Nu is de smalspoortram een toeristische attractie.
De volgende dag overwegen we nog even om de eerste kilometers met het trammetje stuk te slaan, maar dat wordt ook ons te gortig. We kwamen hier om te wandelen, toch? En dat doen we dus ook. Eerst gezapig omhoog door boomgaarden naar het mooie oude plaatsje Sóler, waar we op het levendige Placa Constitucid neerzijgen op een terras voor koffie en – jawel – een taartje.
Dan begint het grote klimmen. Zigzaggend gaan we omhoog over een mooi gerenoveerd bergpad. We zijn lang niet de enigen. Vele wandelaars lopen met ons mee. Wankele ouden van dagen, stevige dagstappers, uitgelaten kinderen met vermoeid ogende ouders.
Vooral Duitsers zijn het: Mallorca wordt wel grappenderwijs de 17de deelstaat van Duitsland genoemd. En daarbij vermoeden we dat we middenin de Duitse herfstvakantie zijn beland. Ook de komende dagen blijft het druk met Duitsers. Jawohl, ganz toll!
Op het hoogste punt, de Coll de l’Offre (875 meter), blaast een ijskoude wind. Gevalletje van brrr. Zo snel mogelijk zakken we weer af. Door dichte bossen bereiken we het blauwgroene stuwmeer van Cúber. Met het mooie weer is het opeens gedaan. De eerste druppels vallen op m’n brillenglazen en vertroebelen m’n zicht.
Onder dichte naaldbomen hijsen we ons in onze regenpakken. Veel zin hebben we daar niet in, want in combinatie met een temperatuur van 25 graden betekent het dat we sowieso nat worden. Niet van de regen maar van ons eigen zweet. Lekker hoor.
Op Bergwijzer.nl, waar we deze route vanaf hebben geplukt, zou deze etappe vervolgens “door bosrijk gebied dalen tot aan de gezellige herberg van Tossal Verds”. Maar de routebordjes langs het pad en onze GPS-track beslissen anders. Die wijzen ons juist een berg op.
Net als we de eerste passen omhoog zetten, zet iemand de sluizen boven volledig open. Nog even blijven we onder een eenzame den staan. Maar een blik op de loodgrijze lucht vertelt ons dat dat volstrekt zinloos is. En als het onder de boom even hard regent als elders zetten we er de pas in.
Zo’n 500 meter hoger, op het topje van de berg, horen we snel naderend gerommel: onweer. Net op het rottigste moment. Als het in de bergen onweert heb ik altijd de neiging om tussen bliksemflits en donderslag te tellen: 3 seconden betekent dat de bliksem 1000 meter ver is. En ik tel nu tot 2,5. Onze elektrocutie is dus onaangenaam dichtbij. We zetten de pas er nog steviger in.
Daar gaan we: drie donkere, zwijgende mannen met een grote, natte zak op hun rug. Drie eigen wereldjes gevuld met hoop en vrees. In mijn geval vrees, veel vrees. Bij elke bliksemschicht krimp ik ineen. En ik let extra goed op waar ik stap, want m’n enkel verstuiken prijkt niet bepaald op m’n verlanglijstje.
Als het mooi weer is, is de GR 221 een aangename route. Hij is niet al te zwaar of al te gevaarlijk. Op één mini-stukje na. Daar moet je een meter of 10 stijgen over bijzonder steile rotsen. Waarbij je je moet vastklampen aan 2 roestige kettingen. Het noodlot wil dat dat stukje net nu op ons pad komt.
Bjorn en Nico worstelen zich omhoog, bungelend aan de roestige kettingen. Intussen regent en onweert het lekker door, de barmhartige God heeft blijkbaar andere zaken aan z’n hoofd. Nu is het mijn beurt om te doen of ik moedig ben. Ik pak de eerste ketting, zet m’n versleten vibramzool op de glibberige rotsen en sjor me omhoog. Even verder moet ik overpakken naar de andere ketting. En dan doe ik iets wat sterk af te raden is: omkijken.
Een blik van een milliseconde leert me dat achter me de diepte gloort. En een gedachte van een milliseconde vertelt me dat als ik nu wegglijd of de roestige ketting niet meer kan houden, ik minimaal 100 meter in de zuigende diepte verdwijn. Op dat moment beginnen m’n benen te lubberen en krijgen m’n armen spastische trekjes.
“Jongens ik durf dit niet”, roep ik met een piepstemmetje omhoog. Het huilen staat me nader dan het lachen. Dan neem ik een besluit: ik wil leven, ik wil vanavond weer goed eten en drinken. Want ik hou van m’n moeder. En met de moed der wanhoop worstel me ik uit deze penibele situatie. Boven gekomen voelen m’n benen als pap.
Volgens een bezoeker van Frankwandelt hebben wij op dit stukje de alternatieve route genomen naar de hut (‘blauwe route), die weliswaar mooi is, maar ook spannender dan het officiële traject van de GR. Beide routes zijn te vinden in de Engelstalige wandelgids ‘Trekking in Mallorca’.
Verder gaat het. Nog kilometers lang dalen we door de regen af naar – in de woorden van Bergwijzer.nl – “de gezellige herberg van Tossal Verds”. Gelukkig hebben ze nog plek in de herberg voor 3 arme en bijzonder natte sloebers. Al is de waard chagrijnig en bijzonder weinig behulpzaam, zit de hut stampvol Duitsers en hebben ze voor het avondeten niet op ons gerekend.
En dus kauwen we op de oude korsten en zweterige kaasjes die we nog in onze rugzak vinden. Met zicht op de heerlijke warme gerechten die aan de Duitsers geserveerd worden. De nacht brengt extra ongerief: krakende bedden afgewisseld met Duits snurkende wandelaars houden me uit m’n slaap. Wel afwisselend. Maar hé: ik leef nog! Hoera!
De volgende dag leef ik ook nog en is het vreemd genoeg weer stralend zonnig weer. We hebben veel zin in wat te boek staat als ‘de Koninginne-etappe’ van de GR 221. En dat betekent: 700 meter steil omhoog naar de Coll de Prats. En vervolgens 700 meter weer steil naar beneden. Wat heeft dat nou voor zin? kun je heel makkelijk denken. Maar wie zo denkt, kan beter in z’n bed blijven liggen.
Veel geleidelijker dan we vreesden, klimmen we door bossen naar het dak van de Serra. En daar krijgen we het mooiste uitzicht van de route. We kijken ver uit over de zee, helemaal tot het uiterste puntje van Mallorca in het noorden. En aan de zuidkant ligt de bergketen aan onze voeten. Met onze rug tegen een windvangend muurtje laven we ons aan de zon en aan een lunch van Spaanse kaasjes en een kruidige worst. Het leven is opeens weer helemaal leuk.
Ook de afdaling valt reuze mee. We zigzaggen naar beneden richting het klooster van Lluc. En we vragen ons af of de monniken zo aardig zijn geweest het pad voor ons te plaveien. Moeie voeten van het dalen krijgen we helaas toch wel. Maar we hebben geluk: net voor er een nieuwe bui losbarst, bereiken we het klooster. De volgende dag zullen we lezen dat meer naar het oosten een waar noodweer heeft gewoed, met zeker 9 doden tot gevolg. Zette ons wel aan het denken.
Mocht je deze route gaan lopen, boek dan zeker een nacht in het mooie klooster. Al zo’n 800 jaar lang komen bedevaarders naar dit pelgrimsoord. Ze brengen er hulde aan het beeld van de maagd La Moreneta, de Zwarte Madonna. Een nietig, donkerbruin houten beeldje dat wordt omgeven door welgeteld 87 wonderen. Wat die wonderen allemaal behelzen is op het www onvindbaar, wat op zich al een wonder is. Het klooster werd gesticht in de 13de eeuw. Nu kloppen hier meer toeristen aan de poort dan pelgrims.
De 81 kamers zijn sober en niet al te duur. Een monnik zul je er niet treffen, wel een mooie basiliek in renaissancestijl uit de 17de eeuw en botanische tuinen. In het kloosterrestaurant Sa Fonda kun je prima eten (heel belangrijk).
Na een stevig ontbijt ;) gaan we op pad voor het laatste traject. Het zwaardere klimwerk is nu achter de kiezen, we wandelen over de uitlopers van de Serra de Tramuntana. Niet een heel bijzonder traject, wel heel aangenaam. Tot het begint te spetteren.
Spetters worden druppels, druppels worden regen, regen wordt een hoosbui. Banjerend door gigantische plassen bereiken we het mooie plaatsje Pollença. Waar we op een terras met luifels neerzijgen voor een welverdiend glas bier met – mmmmm – Mallorcaanse hapjes. Mooie tocht.
Zo reisden wij naar het startpunt en vanaf het eindpunt weer naar huis:
Op Natuurhuisje.nl vind je unieke vakantiehuisjes midden in de natuur. In een natuurhuisje kun je je heerlijk terugtrekken van het drukke, dagelijkse bestaan. Je komt helemaal tot rust.