Met een diameter van 70 kilometer is de Cantal het grootste vulkanische bergmassief van Europa (wees niet bang: de laatste vulkaanuitbarsting was een paar miljoen jaar geleden). Via de GR 400 trek je er in ruime lussen dwars doorheen. Wát een schitterend gebied: zelfs half juli is het er zeer rustig, met overvloedige bloemenweiden, verscholen dorpjes, en een heerlijke keten van puys – bergen met een vulkanische oorsprong.
De Cantal ligt middenin het Centraal Massief in de Franse Auvergne en staat bekend als ‘Pays Vert’: een groen, agrarisch gebied. In het zuiden ligt de Dordogne, in het noorden de Limousin, beide toeristischer trekpleisters. De hoogste top is de Plomb du Cantal, met 1855 meter.
Het vulkanische bergmassief van de Cantal is een van de dunstbevolkte gebieden van Frankrijk. Misschien dat het in augustus overspoeld wordt door toeristen, maar ik trof er de eerste helft van juli louter rust en ruimte. Steden heb je er niet. Murat is met ruim 2000 zielen de grootste plaats.
Door deze leegte van uitzonderlijke schoonheid loopt de GR 400 (Tour du Volcan Cantalien), een rondwandeling in de vorm van een octopus met brede tentakels. Telkens wandel je naar het puntje van zo’n tentakel, om daarna weer naar de romp terug te keren.
En elke dag stijg je naar hooggelegen ‘puys’ – bergen van vulkanische oorsprong – en daal je af naar de dorpjes die in de beboste dalen verscholen liggen. Zeer aangename wandelingen zijn het, met soms pittige klimmen, tot 1000 meter stijgen op een dag.
De meeste wandelingen voeren over kleine paadjes. Die paadjes lopen vaak kilometers langs de kam van een berg, waarbij je kunt genieten van de bloemenpracht (zo overvloedig heb ik het zelden gezien in Frankrijk) en de rijen bergtoppen die in de verte vervagen in de nevel. Dat alles omlijst door weldadige rust, alleen verstoord door gegons van bijen of door een koe die grazend haar bel luidt.
Meren en stuwmeren, rivieren, beekjes, wilde bergbeken, vennen, overal in de Cantal is water. De rivieren de Dordogne, de Allier en de Lot worden er door gevoed. Voor mij was het vooral lekker om m’n moeie voeten in te verkoelen. Bijna alle campings op de GR 400 staan langs een snelstromend riviertje.
Die Puy Mary, ik zag er een beetje tegenop door het volgende tussen-neus-en-lippen-door-zinnetje in mijn gidsje, voorzien van een gevarendriehoekje: “Brèche de Roland: passage délicat nécessitant l’utilisation des mains.”
Wat zou daar voor delicaats aan het handje zijn dat ik daarbij al mijn ledematen in stelling moest brengen?
Toen ik er was, bij de Brèche de Roland, viel het angstige kwartje. Een enorm steile afdaling van tientallen meters, en een zo mogelijk nog steilere klim daarna. Zonder ‘des mains’ ging het absoluut niet, en eigenlijk had ik ook af en toe een stevig kontje kunnen gebruiken. Maar goed, ik ben niet met m’n hele hebben en houwen in de zuigende diepte gedonderd. Net niet. Brèche de Roland liet een teleurgestelde zucht ontsnappen.
Op de top van de Puy Mary klopte m’n hart weer regelmatig en verdween de angstwaas voor m’n ogen. Gelukkig maar, want wát een panorama heb je daar. Je kijkt uit over twaalf door gletsjers gevormde valleien, die zich vanaf de top als een ster langs de kammen ontvouwen. De vervloekte Brèche de Roland knikte me vanuit de verte met een tandeloze grijns toe, ik gaf hem de spreekwoordelijke dikke vinger als antwoord. Misbaksel, zou m’n oma zeggen.
Op het laatste stuk van het pad naar de Plomb du Cantal is het opeens retedruk. Allemaal mensen die met hun luie reet in het kabelbaantje naar boven zijn getuft en nu ook nog even willen laten zien dat ze best ook lekker stoer kunnen wandelen. Anders dan echte wandelaars zijn dit geen lui die groeten. En ze zien er ook akelig okselfris uit, terwijl ik hier loop te puffen als een pospaard.
De Plomb du Cantal is dan ook met 1855 meter het hoogste punt van de Cantal, en ik heb net een klim van een kilometer achter de kiezen. Op de berg ligt het skistation Super Lioran, met 60 kilometer aan skipistes. De charmante uitbaatster van de gite in Le Lioran vertelde me dat ze dit jaar op 26 mei nog konden skiën, dat was nog nooit voorgekomen.
Op het topje van de Plomb, dat je via een superlange trap (pufpuf) bestijgt, moet je het uitzicht met nogal wat anderen delen. Niet dat dat ook maar iets afdoet aan dat uitzicht: dat is – zoals dat heet – adembenemend. Op de voorlaatste wandeldag van de GR 400 krijg je een prachtige staalkaart van alle puys waar je op eerdere wandelingen overheen bent gekropen. Met de Puy Mary als één na hoogste. En verdomd, daar middenin tante Mary, wie hebben we daar? Jawel hoor, wéér die vervloekte Brèche de Roland, die me bijna de kop heeft gekost. Middelvinger!
Even wat taaie kost: Plomb du Cantal en de andere bergen van de Cantal zijn allemaal stratovulkanen. Deze vulkanen zijn opgebouwd uit gestolde lava afgewisseld met lagen pyroclastisch materiaal. Pyroclastisch materiaal? As en stenen zul je bedoelen. Gek om te beseffen dat onder je voeten meer dan tien miljoen jaar geleden dikke stromen magma in enorme erupties uit de aarde werden geperst. Door de vele uitbarstingen gevolgd door miljoenen jaren erosie en het schuren van gletsjers zijn deze bergen ontstaan.
By the way 1: hoe dikker de lava of magma, hoe hoger de bergen. Denk maar aan het verschil in de wc-pot tussen normale ontlasting en diarree. Of is dat wat al te plastisch? Sorry.
By the way 2: wat is het verschil tussen magma en lava? Het is tout simple: voordat lava uit de aarde stroomt, wordt het magma genoemd. Zeg dat dan!
Het leukste van wandelen is: stoppen met wandelen omdat je aankomt in een aangenaam dorpje. De verdiende beloning na gedane arbeid. De worst die je idealiter al kunt zien lonken in de verte, in de oksel van een berg. Wat zal dat fijn wezen: neerstrijken op een beschaduwd terras voor een biertje, terwijl een plaatselijke schone je moeie voeten masseert. Daarna een tentje dat zichzelf opzet op de Municipal. Alleen maar aardige mensen die je ook nog kunt verstaan en die je complimenten geven. Een restaurant dat een sterrenmaal opdient voor weinig. Afijn: dream on baby...
Hoewel, soms komt het dicht in de buurt. Falgoux is zo’n aangenaam dorp. Hotel-restaurant Les Voyageurs met een lekker terras, goed eten, aardige bediening door een goedlachse serveerster. De Municipal biedt veel camping voor een grijpstuiver (al moet je zelf je tentje opzetten). Nadat ik zelf m’n voeten had gemasseerd en mezelf wat schouderklopjes had gegeven, kon ik al m’n inkopen doen bij de lieve uitbater van de épicerie.
Falgoux en veel andere dorpjes waar je doorheen komt, hebben behalve een épicerie vaak ook een postkantoor dat een dag in de week open is (gek genoeg nooit als ik er ben). Een eenvoudig kerkje maakt het beeld compleet. Een dorp zoals een dorp bedoeld is. Zeker als net die tractor met hooiwagen te hard door de hoofdstraat scheurt.
Behalve Falgoux is ook Mandailles de moeite waard. Stel je er niet te veel van voor. Het is er gezellig, je kunt neerploffen op een ruim en beschaduwd terras en je kunt er je maaltje eten. Dat is het. Meer heeft een mens niet nodig, toch?
De meeste dorpjes hebben een eenvoudige camping, de Municipal, waar je voor een paar euro je tent mag opzetten. Douchen gaat soms nog met van die gekke muntjes. Raar trouwens: ook de Fransen zeggen ‘Le Municipal’. Waar heb je gekampeerd? Op De Gemeentelijke. Zeg je toch niet.
Van alle dorpen is in Murat verreweg het meest te beleven. Het is een ideaal startpunt voor de GR 400, eenvoudig per trein te bereiken vanuit Clermond-Ferrand. En het is gewoon een leuke en mooie plaats.
Toen ik er startte was ik zwaar chagrijnig vanwege de regen, dus ik had er weinig oog voor. Aan het eind van de rit was ik opnieuw in Murat. Nu lag het dorp te blakeren in de zon. Wat een verschil. Murat ligt zeer schilderachtig aan de voet van drie steile rotsheuvels, die het van alle kanten lijken te beschermen. Voor alle zekerheid hebben de Muratanen ook nog maar wat religieuze symbolen op de bergtoppen geplant: de twaalfde eeuwse Romaanse kapel van Saint Antoine en een acht meter hoog wit beeld van Onze-Lieve-Vrouw van de Haute-Auvergne.
Verreweg het leukste terras ligt op het plein waar ook het Hotel de Ville staat. Strijk daar neer voor een grand café of een biertje en je kunt genieten van de couleur locale in de vorm van levendige gesprekken met veel handgebaren en flanerende schonen (m/v). Daarna nodigt het historische centrum toch echt uit om een uurtje of wat doorheen te struinen. Bij de plaatselijke Office de Tourisme is een stadswandeling verkrijgbaar.
De GR 400 is eenvoudig te bereiken per trein. Reis met de Thalys naar Parijs, stap over op de intercity naar Clermond-Ferrand en spring daar op de boemel naar Murat (dagelijks gaan er meerdere treinen naar Murat). Ik vertrok om een uur of acht ’s ochtends, en elf uur later was m’n tentje het kroonjuweel van de Municipal (er stond verder niemand).
Kamperen is goed te doen in bijna alle plaatsen. Alleen op de deprimerende col de Prat-de-Bouc heb je geen camping, maar wel een gite. De leukste camping vond ik die in Le Fau: Aire Naturelle Lissart de Miège, die ook vermeld wordt in het ANWB-gidsje Kleine Campings. In de herberg van Le Fau serveren ze een lekkere maaltijd (wel even reserveren). Een zeer volledige (en leuke) camping is die van Thiézac, een merkwaardig dorp met een hotel-restaurant waar een vermoeid ogende eigenaresse bovengemiddeld goed eten serveert.
Zorg ervoor dat je voldoende cash bij je hebt. In weinig dorpen trof ik een geldautomaat (alleen in Murat en Super Lioran). Als er al een postkantoor is, is die beperkt open (meestal net niet op de dag dat je er bent). In Thiézac, een wat groter dorp, verwachtte ik toch echt een flappentap. Helaas, ik moest met de bus naar Aurillac om bij te tanken. Overigens kun je in veel restaurants met Visa betalen, dat dan weer wel.
Geld bijtanken in Aurillac of St. Flour is overigens geen straf. Met de bus ben je er in een uurtje vanuit bijvoorbeeld Thiézac. Combineer het met een stadswandeling en je hebt een leuke dag: het zijn beide mooie en prettige plaatsjes. Aurillac is trouwens parapluhoofdstad van Europa, mocht je kicken op pluutjes.
Op Natuurhuisje.nl vind je unieke vakantiehuisjes midden in de natuur. In een natuurhuisje kun je je heerlijk terugtrekken van het drukke, dagelijkse bestaan. Je komt helemaal tot rust.