Hoge toppen, geheimzinnige rivierkloven, heerlijke stadjes, eindeloze bossen. Op de Querweg van Freiburg naar de Bodensee beleef je het allemaal. Ik loop 5 etappes van deze bijzondere route. Lekker makkelijk: van hotel naar hotel. Mooie tocht voor herfst of voorjaar.
Freiburg im Breisgau is een aangename startplaats. Een mooie stad, waar je met gemak een dag of langer kunt doorbrengen. In het kielzog van andere toeristen slenter ik door de oude klinkerstraatjes. En ik struin over het imposante marktplein met z’n uitnodigende terrassen en de beroemde kerk: de Freiburger Münster.
De 116 meter hoge toren geldt als meesterwerk van gotische bouwkunst en diende als inspiratiebron voor de Utrechtse Domtoren. Freiburg wordt ook wel beschouwd als officieuze ‘Hoofdstad van het Zwarte Woud’.
De volgende dag vroeg zet ik m’n eerste stappen op de Querweg, wat letterlijk ‘dwarsweg’ betekent. En het klopt: deze klassieke route loopt dwars door het Zwarte Woud, van west naar oost. Maar eerst moet ik van Freiburg het donkere woud in zien te komen. En dat betekent: flink klimmen.
Met aardig wat gehijg – ik had m’n conditie toch meegenomen, TOCH? – bereik ik de top. En krijg mooi uitzicht over Freiburg, dat veel groter is dan ik dacht. De beroemde kerk ligt daar in de diepte. En het aanlokkelijke terras waar ik gisteravond zo’n enorme wienerschnitzel heb verorberd.
Door dicht bos stijg/hijg ik verder over aarden paadjes tot de eenzame St. Wendelin Kapel op 560 meter hoogte, waar ik even neerplof voor een slok water. Hoger wordt het vandaag niet. En mooier ook niet. Deel 2 van deze etappe voert vooral over rustige asfaltweggetjes. Lekker relaxt en de uitzichten blijven mooi. Maar ik wil toch echt vette kluiten aarde onder m’n Vibram-zolen voelen.
Die krijg ik de volgende dag volop, op een lange en veel zwaardere etappe naar de Titisee. Een schitterend, spiegelglad meer dat ik ken van een andere klassieke wandelroute door het Zwarte Woud: de Westweg. Daar verheug ik me op.
Maar eerst moet ik vandaag flink wat hoogtemeters overwinnen. De eerste 500 meter krijg ik direct vanaf de start voor m’n kiezen. In anderhalf uur klim ik van 450 meter naar 950 meter. M’n longen zette alle zeilen bij. En m’n maag protesteert, die heeft het nog druk met verteren van m’n ontbijt.
Wie hoog klimt, krijgt mooie uitzichten. Kan zo op een tegeltje, maar waar is het wel. Op een stenig traject langs rotsen en diepe afgronden kijk ik uit over een enorm bosrijk gebied. Met in de verte hogere bergen, in de diepte een grillig kloofdal en verscholen dorpjes.
Mijn Rother wandelgidsje waarschuwt dat dit deel van de route ‘Trittsicherheit’ vereist. Met m’n wankele enkeltjes had ik me daar zenuwachtig over gemaakt, maar dat is nergens voor nodig. Echt gevaarlijk wordt het niet, ook al zou m’n Tritt unsicher worden.
Na een overdosis aan vergezichten daal ik af naar een gehuchtje dat luistert naar de mysterieuze naam ‘Mittlere Ravenna’. Ravenna ken ik, ooit was ik daar om aan het strand bij Punta Marina m’n rug te laten verbranden in de felle Italiaanse zon. Waarom vertel ik dit? Omdat ik er geen snars van begrijp waarom deze plek ‘Mittlere Ravenna’ heet. Als ik er arriveer constateer ik dat ‘The Middle of Nowhere’ een veel passender naam is.
Maar wacht, in een van de boerderijen is een cafeetje gevestigd. Daar plof ik neer op het terras en ik bestel bij een kromgegroeid maar pittig omaatje van minstens 90 een ‘Apfelschörle’: appelsap aangelengd met prikwater. Prima dorstlesser. En terwijl ik de koele drank wegklok kijk ik nog eens goed naar oma. Dat zou best vroeger een Italiaanse schone geweest kunnen zijn. Komt daar die naam vandaan?
Na nog wat geklim en gedaal komt het einddoel in zicht: het prachtige meer Titisee. See is Duits voor meer, Meer is Duits voor zee. Rare jongens, die Duitsers. Afijn, met z’n lommerrijke oevers en z’n spiegelgladde oppervlak ligt de Titisee in een schilderachtig entourage van bosrijke heuvels en bergen. Ook dit voordeel heeft weer een nadeel: het is bijzonder toeristisch.
Dat merk je als je langs de enorme camping aan de oevers loopt. En het valt op in het gelijknamige dorp Titisee. Dat bestaat uit een aaneenschakeling van hotels, restaurants en winkeltjes met toeristische prullaria. Als ik kom aanwandelen braakt een bus net z’n lading Japanse-toeristen-met-selfiesticks uit. Heel cliché. Aan de oevers kun je doen aan ‘Bootsvermietung’. Of je kunt een suffe rondvaart maken over het meer.
Geloof het of niet, maar hier houd ik een rustdag. En ik durf het bijna niet te bekennen: de volgende dag maak ik een suffe rondvaart over de Titisee. Op een boot vol bejaarden, pardon: actieve senioren.
Nog erger: ik geniet met volle teugen. En leer ook nog eens wat over het meer: het is 41 meter diep en ontstaan in een verre ijstijd. “Maar wat is niet ontstaan in een verre ijstijd”, denk ik cynisch, terwijl ik m’n geheugenkaartje volschiet met foto’s van het spiegelende (ijstijd)water.
‘s Middags wandel ik een door de lokale VVV uitgezet rondje om het meer: aanrader 1. En ‘s avonds ga ik eten in het sjiekste hotel ter plaatse, het dure 4-sterren Romantik Hotel Titisee: aanrader 2. “Wie gaat er nou in z’n uppie eten in een Romantik Hotel?” zul je denken. Nou ik, en dúrf er eens wat van te zeggen!
Flink wat euro’s lichter vertrek ik de volgende dag voor alweer een aardige klim naar het hooggelegen Hochfirst. Met ook nu weer schitterende vergezichten, die gelukkig nooit vervelen. Om langzaam af te dalen naar een van de hoogtepunten van de Querweg: een tocht door twee mooie rivierkloven.
Vandaag staat de eerste op het programma: de Haslachschucht. De route loopt pal langs het wildwaterriviertje Haslach. Dat heeft in z’n lange bestaan een diepe kloof uitgesleten, in een tempo van 16 centimeter per 1000 jaar. Dit kloofdal heeft wel wat weg van de Amerikaanse Grand Canyon, maar dan op mini-schaal. Duister, geheimzinnig, met vele bochten, kronkels en krochten.
Lekker koel is het hier, en op de beschaduwde oevers groeien tientallen soorten mossen, paddenstoelen en varens. Uitkijken moet je hier ook. De vele boomwortels en bemoste rotsen waar je op stapt zijn soms spekglad. Als je je ogen in je zak hebt, kun je zomaar de diepte in vallen.
Overal op de oevers staan waarschuwingsbordjes. En – typisch Duits: ze hebben het kloofdal keurig verdeeld in overzichtelijke ‘Rettungzones’, met een bijbehorend reddingsnummer. Mocht je onverhoopt in het wildwaterriviertje plonzen, dan kun je 112 bellen en dat reddingsnummer doorgeven. Niet dat je daar wat aan hebt, want het telefoonbereik in de diepe kloof is zeg maar nul. Toch aardig dat ze zo bezorgd zijn...
Het traject voert soms pal langs het klaterende riviertje, om vervolgens hoog tegen de kloofwand te klimmen, deels via steile trappen. Op extra smalle stukjes kun je je vastgrijpen aan een stalen ketting. Voor hoogtevrezers is het geen fijne plek, maar echt gevaarlijk is het nou ook weer niet. En onderweg ontmoet je mooie spektakelstukken, zoals een fikse waterval en de Stalleger Tanne, een driehonderd jaar oude den van 52 meter hoog.
Schattenmühle komt in zicht, een voormalige watermolen waar ik m’n eenvoudige kamer voor vannacht vind. De molen staat hier al sinds 1596 en ligt op het kruispunt van twee riviertjes: de Haslach en de Wutach.
Langs dat tweede riviertje wandel ik de volgende dag door een nog indrukwekkender kloofdal: de Wutachschlucht. Ook hier golf ik mee met het water, en wandel ik afwisselend hoog en laag door de kloof. Druk is het wel: het is een populair uitje. Op zomerse vakantiedagen schijnen hier heuse wandelfiles te ontstaan bij de nauwste doorgangen. Vandaag kan ik gelukkig filevrij doorstomen.
Dan volgen wandeldagen door veel opener landschap: over glooiende akkers en weilanden kijk ik helemaal naar de hoge toppen van de Franse Alpen in de verre verte. Schattige dorpjes vind ik op m’n pad, zoals het nietige Achdorf, waar ik in de stokoude herberg Scheffelinde kwartiermaak.
De laatste twee etappes zullen m’n voeten niet snel vergeten. Omdat ik beide etappes nogal kort vond, rond 15 kilometer, besloot ik in m’n oneindige wijsheid ze samen te voegen. Niet beseffend dat het pittig klimmen zou zijn, die rugzak van 12 kilo ook mee moest, en dat er ook nog zoiets als verdwalen bestaat (ondanks m’n GPS). Afijn, 37 kilometer verder strompel ik het stadje Engen binnen. En baad ik in het B&B m’n klagende voeten in een warm badje.
Voor al het moois dat het historische Engen te bieden heeft, heb ik pas de volgende dag weer wat oog. Aanrader om ook hier een dagje te blijven. Ik moet het doen met een paar uur, en bezichtig in sneltreinvaart de gerenoveerde juweeltjes uit de Middeleeuwen. De oude marktplaats met z’n heerlijk beschilderde fassaden, de hooggelegen Maria Hemelvaartkerk, de herberg Pappenheimer waar vroeger alleen hoge heren mochten verblijven.
Deze hoge heer gaat weer op huis aan, met opnieuw een rugzak vol herinneringen.
Op Natuurhuisje.nl vind je unieke vakantiehuisjes midden in de natuur. In een natuurhuisje kun je je heerlijk terugtrekken van het drukke, dagelijkse bestaan. Je komt helemaal tot rust.