Indrukwekkende rotsformaties, vergezichten tot aan de Alpen, verscholen grotten en klaterende watervallen. Je vindt het allemaal in de Schwäbische Alb in Zuid-Duitsland. Op de Albsteig wandel je over het ‘Balkon van het Zuiden’, zoals de bijnaam van dit middengebergte luidt. Hoogtevrezers hebben het zwaar, maar aan het eind van de lange wandeldagen daal je telkens af naar fraaie dorpen en stadjes, zoals Bad Urach.
De Albsteig start in het dal van de Donau en telt 365 kilometer, verdeeld over zestien etappes. Ik wandel zes etappes uit het middendeel, vanaf het dorpje Gingen an der Fils, met 392 meter het letterlijke dieptepunt van de Albsteig.
Dat betekent dat mijn route direct aftrapt met een forse klim. Al snel krijg je die prachtige vergezichten waar de Albsteig bekend om staat. De Duitsers noemen dit gebied liefkozend het ‘Balkon van het Zuiden’. Overdreven is het niet, want je wandelt hier langs de steile noordrand van de Schwäbische Alb en kijkt vanaf dat duizelingwekkende ‘balkon’ telkens uit over dalen die honderden meters in de diepte liggen.
Iets mediterraans heeft dat landschap, het doet soms denken aan Toscane. Paadjes en landweggetjes stevenen slingerend op de horizon af, rijtjes bomen wuiven in de wind tussen heuvelachtige wijngaarden en akkers met goudgeel graan. En in de verte rust altijd wel een dorpje met rode pannendaken. Alleen de trattoria’s ontbreken: de dorpsrestaurants hebben hier een gutbürgerliche Küche, waar schnitzels nog altijd de boventoon voeren.
Druk belopen is de Albsteig niet, de komende zes dagen zal ik maar weinig wandelaars op mijn pad vinden. Wel kom ik voortdurend een wat alternatief echtpaar tegen. Vijftigers, beiden een grijze paardenstaart die heen en weer slingert op het ritme van hun stappen. Ze zaten ook in mijn hotel in Gingen an der Fils, komen uit het Noord-Duitse Bremen en bewandelen het hele traject, vanaf Donauwörth, vertellen ze. Gelijk ben ik een beetje jaloers. En ik neem me voor om ook de eerste zes etappes een keer te gaan doen.
Nog een klim leidt naar een bij wandelaars populaire pleisterplaats: het eenzaam op een bergtop gelegen Wasserberghaus. Het is beperkt open, helaas niet op deze dinsdag. En dat zadelt me op met een probleem op deze snikhete dag: ik ben met te weinig vocht op pad gegaan, een liter water en twee appeltjes. In de veronderstelling dat ik in het Wasserberghaus zou kunnen bijtanken. Quod non. Z’n naam doet het geen eer aan, want er is zelfs geen waterkraantje. Nog een halve liter water plus één beurs appeltje resteren. Is dat genoeg voor de twaalf kilometer die ik nog te gaan heb?
Die kilometers gaan gepaard met veel stijgen en dalen, en dus met kostbare zweetdruppeltjes. Nu volgt een zigzaggende klim naar de hoogste top van vandaag: Fuchseck op 761 meter. Bankjes nodigen de wandelaar uit om te pauzeren, schrijft mijn Rother-wandelgids. En dat doe ik dus maar, genietend van fenomenaal uitzicht over het dal. Borden geven aan wat je in de verte allemaal kunt zien. Drie Kaiserbergen versieren het land met bulten als van een reusachtige kameel.
Op een aanpalend bankje zit het stel uit Noord-Duitsland. “Schönes Aussicht”, zeg ik. “Aber es war ein anstrengender Aufstieg”, antwoordt de vrouw lachend, met een blik op m’n rood aangelopen hoofd. Even verder heb je alweer het volgende Aussichtspunkt: Rottelstein. Maar we blijven niet genieten, er moet ook gelopen worden. Al is het maar omdat van de halve liter water een flink deel al is verdwenen.
Een zweefvliegveld komt op het pad. Stuntvliegers vertonen hun kunsten, hoewel ze verbleken bij die van de rode wouw, een roofvogel die hier veel voorkomt. Zes stuks cirkelen over de open vlakte, op muizenjacht. Hier geen streepje schaduw, alleen strakblauwe luchten en brandende zon. Dorst neemt toe, humeur daalt.
Gelukkig biedt een beukenbos wat verkoeling. Neerploffend bij de voet van een reusachtige beuk verzwelgen vier happen het appeltje, in twee slokken verdwijnt het resterende water. Een leren tong op pootjes arriveert vijf kilometer verder bij het eindpunt, Hotel Deutsches Haus.
De Albsteig is een klassieker onder de langeafstandspaden, de route bestaat al ruim honderd jaar. In 2009 werd hij bekroond door het Duitse Wanderinstitut als 'Qualitätsweg Wanderbares Deutschland'. Een kwalificatie die alleen Duitsers kunnen bedenken. Sinds 2012 mag de Albsteig zich ook 'Top Trail' noemen, een term waarmee onze oosterburen hun dertien allermooiste wandelroutes aanduiden.
Hotel Deutsches Haus is prachtig gelegen, met panoramisch uitzicht over heuvels en een lucht die bij zonsondergang in vuur en vlam staat. Helaas loopt er een snelweg tussen hotel en uitzicht. En die maakt lawaai, ook ’s nachts. Vannacht heb ik de keuze: met het raam dicht stil maar heet slapen of lawaaiig en luchtig met open raam. Ik kies voor het laatste.
Van Deutsches Haus stijg ik de volgende ochtend onuitgeslapen en steil over een zigzagpaadje naar het Boßlerhaus, een natuurvriendenhuis. Het huis zelf zie ik niet, wel heerlijke vergezichten, opnieuw, vanaf het balkon, zoals ik het zelf ook maar ben gaan noemen.
De etappe kiest paadjes door de bosrand, met rechts steile afgronden die net niet eng zijn omdat er beuken groeien die vast bereid zijn je val te breken mocht je uitglijden. Dat uitglijden is niet denkbeeldig: de vele keien op het pad kunnen verraderlijk glad zijn als ze vochtig zijn, wat meestal het geval is. Ertussen zorgt een web van boomwortels eveneens voor wat ze in Duitsland zo mooi noemen ‘Rutschgefahr’. Je roetst zo de berg af, dus oppassen geblazen, waarschuwt ook mijn Rother-wandelgids.
De route voert langs tal van uitzichtpunten, de ene nog mooier dan de andere. Bij een plek waar paragliders zichzelf kunnen katapulteren richting het dal in de diepte, strijk ik neer op een bankje, genietend van dat uitzicht dat telkens weer anders is en nooit verveelt.
De Schwäbische Alb, waarover de Albsteig loopt, is een middengebergte met toppen tot rond 1000 meter hoogte. Diepe dalen doorsnijden de bergrug die 200 kilometer lang en 40 kilometer breed is. In de winter kun je er fantastisch langlaufen.
Verder maar weer, want er is onweer op komst, beweert Buienradar. De app zat er gisteren voortdurend dik naast, maar in de verte doemen onmiskenbaar donkere wolken op. De route passeert Kasteel Reussenstein, in de dertiende eeuw gebouwd op een markante rots. Nu rest slechts een ruïne, die je kunt verkennen. In een van de torens heb je vanuit schietgaten zicht aan drie kanten.
Handig om de vijand op de korrel te kunnen nemen met je kanon. Of hem met kokende pek te overgieten als hij het waagt de loodrechte rotswand onder de ruïne te beklimmen. Maar van hieruit kun je ook lekker ver kijken. En schuilen, want even later begint het snoeihard te waaien, te regenen en te onweren. De wind giert om de burcht, de bliksem flitst door het dal, het zicht reikt tot vijftig meter en de regen spuit door de schietgaten naar binnen. Tijd om een boek te lezen op het bankje in mijn comfortabele toren. Een vol uur verder hoor ik de eerste merel fluiten. Melodieus seintje om verder te wandelen.
Vanaf de andere kant van het dal zie je Reussenstein goed liggen. En snap je de naam ook helemaal: de burcht is inderdaad gebouwd op een reusachtige rots en ziet er ongenaakbaar en onneembaar uit. Klimmers vinden hier een goede plek om te trainen, zo lees ik in de Rother-wandelgids.
Het minidorpje Ochsenwang passeert zonder indruk achter te laten, behalve de grappige naam. Stijgend vanuit het dorpje krijg ik de Noord-Duitsers van gister in het vizier. De grijze paardenstaarten slingeren nog heftiger. Ze houden er een zwabberende gang op na: stoppen, lopen een stukje terug, dan weer vooruit en staan wild om zich heen te kijken. Vreemd. Ik haal ze in: ze zijn de route kwijt. De batterij van hun gps is leeg en de routebordjes, rode driehoekjes, laten het al een tijdje afweten, de vermaarde Duitse Gründlichkeit logenstraffend.
Vandaag waren ze ook onfortuinlijk tijdens het noodweer. Toen dat losbarstte, bevonden ze zich midden op een vlakte. Tot op hun ondergoed zijn ze natgeregend en ze beleefden een angstig uurtje vanwege de bliksem, terwijl ik prinsheerlijk in mijn privé-burcht vertoefde.
Verderop, vanaf de hooggelegen rots Breitenstein, zie je in de verte Burg Teck liggen, een kasteel dat zich vastklampt aan een hoge berg. Burchten heb je hier in soorten en maten, maar Burg Teck, in 1135 door een hertog gebouwd, is een wel heel fraai en gaaf exemplaar, met een markante toren die je van heinde en ver herkent. Ze hebben er een restaurant en bankjes in de schaduw met schitterend uitzicht.
Een forse afdaling voert naar Owen, dat je als Auwen uitspreekt. Een zeer lange etappe al met al, vooral omdat Owen niet gezegend is met veel accommodaties: ik moet uitwijken naar Dettingen, zo’n 3 kilometer hogerop. Met 34 kilometer op de teller kan ik geen pap meer zeggen. Ik sleep me ’s avonds naar restaurant Da Nino: een echte trattoria (!) waar Nino zelve z’n uitstekende ravioli serveert.
De dagen rijgen zich aaneen, op dag drie lijkt het wel alsof ik al een week onderweg ben. Het belooft weer een hete dag te worden. De klok slaat zeven, maar de thermometer loopt al richting de 25 graden als ik de lange klim naar de Brucker Fels begin. Een echte kuitenbijter. Halverwege haal ik de Duitsers in die staan uit te hijgen. Inmiddels groeten we niet meer, veel te vermoeiend als je elkaar zes keer per dag tegenkomt. We knikken alleen.
Door beukenbossen gaat de tocht nu, steeds over kleine paadjes in omhullend groen. Nog meer ‘felsen’ staan op het programma, zoals de Wilhelmsfels, vanwaar je naar het hoogtepunt van de dag aan de andere kant van het dal kijkt: de twaalfde eeuwse kasteelruïne Hohenneufen. Ik geniet ervan samen met een oudere Duitse vrouw die op het bankje zit. Ze komt hier al vele jaren, en vandaag vroeger dan anders, want er wordt volgens haar ‘gevaarlijk onweer’ voorspeld.
Dat gevaar moet ik voorblijven, dus ik loop snel door. Toch ga ik natuurlijk kijken bij het kasteel, een klim die ik samen oploop met twee vrouwen die maar niet begrijpen dat iemand het leuk vindt om met een zware rugzak 30 kilometer te lopen terwijl het 32 graden is.
Bij de kiosk op het binnenplein van de burcht scoor ik eerst een Apfelschoirle, een grote fles vers appelsap aangelengd met bronwater. Een dorstlesser die goed wegklokt onder het genot van de panoramische uitzichten op het terras.
Door stille beukenbossen gaat het verder. Nog één keer klim je naar een uitzichtpunt, Buckleter Kapf, waar twee e-mountainbikers hard komen aanscheuren over het smalle paadje. Een nieuwe trend: mountainbikers die dankzij hun e-krachten ook de kleinste en steilste paadjes beklimmen. Blij word je er niet van als wandelaar.
Dan daal je af naar Bad Urach via een zigzagpaadje waarbij je goed moet oppassen dat je niet uit de bocht vliegt. Bad Urach verwelkomt je met vakwerkhuizen en een plein met veel terrasjes. Let vooral op het markante raadhuis uit de vijftiende eeuw en het fraaie residentieslot waar vroeger de graaf van deze streek woonde. Als ik er ben, is er net een bruiloft gaande, met dansers in traditionele kleding.
In Bad Urach kun je ook, de naam zegt het al, baden. Sinds 1983 is het stadje een ‘staatlich annerkenter Luftkurort und Heilbad’, een kuuroord dus. Met fraaie tuinen waar ze concerten voor de veelal oudere kuurgasten organiseren. En belangrijker: met een thermale bron die een temperatuur heeft van 61 graden, de warmste bron in de hele deelstaat. Voor nog meer warmte bedank ik. Gelukkig heb ik een rustdag die ik vooral doorbreng op beschaduwde terrassen.
Een dag later komt de route langs iets heel aantrekkelijks met dit soort hoge temperaturen: een frisse waterval. Vanuit Bad Urach is daar wel een fikse klim voor nodig, zo’n 200 meter over – alweer – zigzagpaadjes. De drukte op het pad verklapt het al: het is een ware toeristische attractie. Veel mensen buigen zich over de balustrade om een glimp op te vangen van het vallende water dat komt aanstromen als een riviertje om over de rotsrand in de diepte te verdwijnen.
Om hem goed te zien, moet je afdalen over een steil trappenpad dat prima beloopbaar is. Jong en oud dalen af om vervolgens het hoofd in de nek te werpen en naar het klaterende water te kijken dat veertig meter in vrije val naar beneden stort. De grootste waterval in de deelstaat, een prachtig gezicht.
Dan heb je gelijk wel het hoogtepunt van de dag gehad. Alhoewel de rest van de etappe zeker niet verkeerd is, volgt hij grotendeels het bekende recept: kleine paadjes door beukenbossen en veel uitzichtpunten. De dag eindigt in Honau, een dorpje in het dal waar het snelstromende riviertje Echaz doorheen kronkelt. In het zuurstofrijke water voelt de forel zich thuis. De dorpse economie drijft op de forellenvangst, met een forellerie en twee hotels waar de forel de menukaart domineert.
Het dorpje ligt fraai tussen twee hoge bergen ingeklemd, met Kasteel Lichtenstein op een van de bergtoppen. Een romantisch gezicht, zeker als er ook nog een maantje op schijnt, zoals vanavond. De volgende dag kun je het kasteel van alle kanten bewonderen, en je komt er zelfs langs om het te bezoeken.
Die etappe begint, zoals bijna alle etappes, met een klim van ruim driehonderd meter. Dat het paadje zigzagt en flink steil is, is geen probleem. Wel dat er veel bomen precies op het pad zijn gevallen. Een gevolg van het noodweer van een paar dagen geleden. Voortdurend moet ik over bomen klimmen of in een wijde boog eromheen lopen. Wat extra lastig, en soms zelfs gevaarlijk, vanwege de steile bergwand.
Maar laten we niet klagen. Laten we blij zijn met de zonnige ochtend, het koele briesje, het schitterende licht en het voortdurende uitzicht op Kasteel Lichtenstein aan de overkant. Het pad loopt in een grote U-bocht van de ene berg naar de andere, en voor je het weet komt het kasteel op je pad.
Het ziet eruit alsof het is weggelopen uit een kasteelroman. En dat is ook zo. Het moderne kasteel uit 1840 is geïnspireerd op de roman Lichtenstein van Wilhelm Hauff uit 1826. En Hauff heeft z’n roman weer gebaseerd op een middeleeuws kasteel dat hier tot 1802 heeft gestaan. Met een beeld dat boven het dal uittorent, wordt hij vereerd.
Lichtenstein trekt op zondag veel dagjesmensen. Ik sla een bezoek over, vanwege de drukte en omdat een kasteel er vanuit de verte meestal mooier uitziet dan van dichtbij. In plaats daarvan laat ik me de Kaffee mit Apfelkuchen op het terras lekker smaken. En m’n gedachten dwalen af naar het Duitse stel dat ik niet meer zal zien: terwijl ik een rustdag had in Bad Urach, zijn zij doorgelopen. Jammer.
De hoogtepunten liggen dicht bij elkaar, een paar kilometer verder ligt de Nebelhöhle, een beroemde druipsteengrot van wel 450 meter lengte. Ook die sla ik over: als je één stalactiet hebt gezien, heb je ze allemaal gezien. Bovendien is het onder de grond donker en met 8 graden Celsius verdraaid koud.
Het derde hoogtepunt van vandaag valt wél in de smaak: op de Rossberg kun je de 28 meter hoge uitzichttoren beklimmen, al ligt die een kilometer van de route af. Op heldere dagen kijk je vanaf de toren helemaal tot in de Alpen, en kun je (met wat fantasie) diverse drieduizenders ontwaren. Dichterbij zie je de Zugspitze liggen, met 2962 meter de hoogste top van Duitsland.
Na een afdaling en nog een klim – over een steil stijgend zigzagpaadje ;) – en weer een afdaling bereik ik m’n hotel in Willmandingen, twee kilometer van de route af. Lees overigens ook het kadertje onderaan, waarin ik laat zien dat een gps-track van 21 kilometer in de praktijk een wandeling van 32 kilometer kan betekenen. Goed om je te realiseren.
De laatste wandeldag breekt aan en het is wederom prachtig weer. Al dagen zie ik een beetje op tegen de wandeling van Willmandingen naar Jungingen. Niet vanwege de lengte, maar vanwege een waarschuwing in de wandelgids: “Grote voorzichtigheid is geboden langs de steile en onbeveiligde bergrand.” Je loopt over zeer smalle paadjes, meldt de gids, direct langs de bergwand die hier loodrecht naar beneden gaat. Oorzaak: een aardverschuiving.
Die vond in april 1983 plaats: door heftige regenval kwam een complete bergwand naar beneden zetten. Daardoor is het levensgevaarlijk om dicht bij de randen van de berg te komen, die afgekalfd en uitgehold zijn. Je wiebelt daar als het ware op een instabiele rots, direct boven de afgrond.
Met die waarschuwing op zak zijn de eerste kilometers tot het dorp Talheim appeltje eitje. Je wandelt over stabiele paden waar niets je kan overkomen. Wel moet je nog even de Riedernberg beklimmen, over een zigzagpaadje (!) dat je naar 852 meter hoogte voert. Hier nodigen de uitzichten je volgens de Rother-wandelgids uit tot ‘Seele baumeln lassen’ – je ziel laten bungelen. Een fraaie Duitse uitdrukking die zoveel betekent als een pauze nemen van het dagelijks leven.
Talheim is een dorpje zoals je er zoveel onderweg tegenkomt: er is niets en als er iets is, is het gesloten. Zo ook op deze maandag. Er zit één winkeltje, een bakker, maar die geniet vandaag van een Ruhetag. Wel heeft hij een automaat buiten gezet, waaruit ik een gekoeld drankje trek voor 1,50 euro. Onderwijl moed verzamelend voor wat komen gaat.
Het begint allemaal onschuldig, maar in het mooie dal dat je doorkruist zie je al de loodrechte rotswanden in de verte waar het pad straks pal langs loopt. Hoger en hoger klim je, zo’n driehonderd hoogtemeters moet je in korte afstand bedwingen. En dan kom je bij de rampplek: Hirschkopf, oftewel hertenkop, waar de bergwand het heeft begeven. Volgens geologen is hier vier miljoen kubieke meter aan steen het dal in gestort.
Nog verder stijgend zijn de paadjes inderdaad bijzonder smal, en naast het pad gaat de afgrond inderdaad vrijwel loodrecht naar beneden. Maar het is minder eng dan je zou denken. Je moet goed uitkijken waar je je voeten zet, maar nergens is het echt gevaarlijk. Als je hoogtevrees hebt, is het een ander verhaal, dan heb je een zware tijd.
De route bereikt weer een uitzichtpunt, Dreifürstenstein. Hier krijg je schilderachtig zicht op Kasteel Hohenzollern, gelegen op een hoge bergtop die uit het fraaie heuvelland oprijst. De naam Dreifürstenstein verwijst naar de drie vorstendommen die hier ooit samenkwamen. Volgens de legende stond precies op deze plek een grote ronde tafel, waar de drie vorsten dikwijls samen aten en overlegden. Rond de tafel konden ze dan elk in hun eigen land zitten.
Van hieraf wandel je voortdurend langs de steile rotsranden, hoppend van uitzichtpunt naar uitzichtpunt. Zwaar lopen is het niet, je blijft steeds ongeveer op gelijke hoogte. Een aangename wandeling dus. Vlak voor eindpunt Jungingen moet je wel nog even bijzonder steil afdalen. Daarna breekt voor mij de tijd aan voor wat ‘Seele baumeln lassen’ in de trein terug naar huis.
Neem etappe 11 van de Albsteig, van Honau naar Willmandingen. Op de website van de Albsteig staan er 21 kilometers voor deze etappe, en dat geeft de gps-track ook aan. In de praktijk plof ik pas na 32 kilometer op mijn hotelbed in Willmandingen. De redenen van dit verschil van 11 kilometer:
Dit geldt voor alle etappes. Bij de ene wat meer dan bij de andere, maar een kwart extra wandelkilometers heb je al snel te pakken.
Op Natuurhuisje.nl vind je unieke vakantiehuisjes midden in de natuur. In een natuurhuisje kun je je heerlijk terugtrekken van het drukke, dagelijkse bestaan. Je komt helemaal tot rust.